maandag 5 juli 2010

Leiderschap en moraliteit

De leider, alfa en omega? Een moreel vraagstuk.



Is de leider almachtig, zijn wil wet? Van oudsher is een symbool van leiderschap de Koning. In het oude Egypte belichaamde de koning goddelijke macht en wereldorde. De Egyptenaren plaatsten hun koning niet als alleenheerser boven aan de top van een machtspiramide. Boven hem was een piramide-structuur in de vorm van de godenwereld met aan het hoofd de zonnegod Re. Vanuit het hart van de koning sprak Re door diens mond.


Zo handelde de koning vanuit kosmische wetten waarvan de godin Ma’at de personificatie was. Ma’at staat symbool voor het creëren van harmonie tussen hemel en aarde. Tussen goddelijke schepping en aardse politiek. De wil van de koning was daarmee gebonden aan ‘Waarheid, Orde en Rechtvaardigheid. Het werd ondenkbaar geacht dat een heerser voor het boze zou kiezen. Het goede was zijn richtsnoer.


De koning moest zijn rol vervullen door offers en rituelen en door het brengen van rechtvaardigheid onder de mensen. Daardoor liet hij Ma’at onstaan en vernietigde hij ‘Isfet’, en Isfet betekent de aanwezigheid van onrecht en geweld. De koning kreeg dus niet de vrije hand doordat hij representant van Re was, hij werd door het derde principe van de kosmische wereldorde aan banden gelegd. Zo was er een triniteit bestaande uit de koning, Re en Ma’at.


‘Het goede was zijn richtsnoer’. De oude Grieken namen vier hoofddeugden tot hun morele oriëntatie. Rechtvaardigheid, dapperheid, matigheid en bezonnenheid. Zij zagen de deugden als de weg om de rijkdom van de ziel te ontvouwen, om de mens bij zijn ware zelf te brengen en een vruchtbaar bestaan mogelijk te maken.


Met deze ‘waarden en deugden’ kan het leiderschap worden ‘gemunt’. Uitgaan van waarden en deugden voorkomt een schrikbeeld van Plato. Hij stelt in de Staat namelijk dat een maatschappij waarin alles draait om rijkdom, de bevolking onmogelijk voldoende matiging (ma’at) kan opbrengen. Door die onverschilligheid en doordat men zich ongestraft te buiten kan gaan, worden vaak mensen die voor een heel ander leven zijn geboren tot de bedelstaf gebracht. En: ‘Als onze financiële positie in de samenleving het criterium wordt bij de beoordeling van onze waarde als mens, raken onze morele waarden op de achtergrond en zal het morele peil van de bevolking dalen.


Morele waarden zijn de voorwaarden die nodig zijn om tot hogere ontwikkeling te komen. Zonder die voorwaarden lopen we het risico terecht te komen in een materiële spiraal van uitbuiting en geweld.


Er is een externe referentie nodig om de ‘maat’ te kunnen houden, om te koersen op wat juist is: ethisch leiderschap. De leider kan hooguit een rol spelen in functie van het sociaal verband. Niet als maatstaf van het sociaal verband. De macht van de leider is niet juist op zichzelf. En bijgevolg is ook de opvatting van de leider niet het ijkpunt van wat ‘juist’ is.


Na het Watergate-schandaal tradt president Nixon af. In een interview met David Frost ontboezemde Nixon geemotioneerd: I’am saying that if the president does it, that means it is not illegal. Hij gaf daarmee aan boven de wet te staan. Het schandaal en zijn premisse deden het morele gezag van het presidentschap destijds ernstig geweld aan.


Ma’at, normen en waarden in het oude Egypte; Frans Schobbe

Spiritualiteit voor managers, Aselm Grun

De Staat, Plato vertaling van Gerard Koolschijn